ECLI:NL:HR:2019:547

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
18/00549
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de curator voor schade door tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de curator die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer heeft gelegd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de curator in deze context mogelijk aansprakelijk kan zijn voor schade die door de geëxecuteerde is geleden.

De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De rechtbank en het hof hebben in hun eerdere uitspraken de relevante feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet leiden tot cassatie, omdat deze geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.

In de beslissing heeft de Hoge Raad [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.249,34, inclusief verschotten en salaris voor de advocaat van [verweerder]. De wettelijke rente over deze kosten is van toepassing indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet.

Uitspraak

5 april 2019
Eerste Kamer
18/00549
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaken C/10/485257/HA ZA 15-990 en C/10/488396/HA ZA 15-1127 van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2015, 18 mei 2016 en 29 juni 2016;
b. het arrest in de zaak 200.197.761/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 november 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.049,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann, als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, M.J. Kroeze en .H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
5 april 2019.