ECLI:NL:HR:2019:543

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/01277
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet indienen middelen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 september 2017 werd gewezen. De zaak betreft een strafzaak met nummer 21/004372-16. De verdachte, geboren in 1984, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.

Op 9 april 2019 heeft de Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, in aanwezigheid van de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

9 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/01277
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 september 2017, nummer 21/004372-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2019.