Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 september 2017 werd gewezen. De zaak betreft een strafzaak met nummer 21/004372-16. De verdachte, geboren in 1984, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
Op 9 april 2019 heeft de Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, in aanwezigheid van de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.