ECLI:NL:HR:2019:538

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/00327
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over onroerendezaakbelastingen en waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft B.V. [X] (voorheen [A]) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2017, nr. BK-17/00541. Dit hoger beroep was gericht tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam en betrof een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, evenals de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop het College weer heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2019.

Uitspraak

5 april 2019
Nr. 18/00327
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
B.V. [X] (voorheen [A])te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 15 december 2017, nr. BK-17/00541, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam Rotterdam (nr. ROT 16/773) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.