ECLI:NL:HR:2019:534

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/00315
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2017, nr. BK-17/00512. De zaak betreft een geschil over de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam voor het jaar 2015, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. Het College heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Ten slotte heeft de Hoge Raad beslist dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2019.

Uitspraak

5 april 2019
Nr. 18/00315
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 15 december 2017, nr. BK‑17/00512, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/761) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam voor het jaar 2015 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.