ECLI:NL:HR:2019:516

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/00552
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bank als pandhouder voor het handelen van de curator bij tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de bank als pandhouder voor het handelen van de curator die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer heeft gelegd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de rechtsgang in deze kwestie al enige tijd aan de gang is. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard, en oordeelt dat deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO zijn begroot op een totaal van € 8.859,07, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de rol van de curator in het ten uitvoer leggen van vonnissen.

Uitspraak

5 april 2019
Eerste Kamer
18/00552
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en ABN AMRO.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaken C/10/485257/HA ZA 15-990 en C/10/488396/HA ZA 15-1127 van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2015, 18 mei 2016 en 29 juni 2016;
b. het arrest in de zaak 200.197.752/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 november 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ABN AMRO heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor ABN AMRO toegelicht door haar advocaat en mede door mr. P.B. Fritschy.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 6.659,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann, als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
5 april 2019.