ECLI:NL:HR:2019:509

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/03160
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beëindiging onderhoudsplicht bij samenwonen met een ander

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van de onderhoudsplicht tussen de man en de vrouw. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 mei 2018, waarin de onderhoudsplicht werd bevestigd. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. De advocaat-generaal E.B. Rank-Berenschot heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de man schriftelijk heeft gereageerd.

De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De rechtbank Limburg had eerder in de feitelijke instanties al beslissingen genomen op 22 november 2016 en 13 juli 2017, en het gerechtshof had op 7 december 2017 en 31 mei 2018 verdere beschikkingen gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat daarom geen nadere motivering nodig was.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de man verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

5 april 2019
Eerste Kamer
18/03160
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen,
t e g e n
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/03/207768/FA RK 15-2109 van de rechtbank Limburg van 22 november 2016 en 13 juli 2017;
b. de beschikkingen in de zaak 200.225.182/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 december 2017 en 31 mei 2018.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 31 mei 2018 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
5 april 2019.