In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen de vrouw en de man, die op 4 december 1978 te Urmond zijn gehuwd. De rechtbank Limburg had eerder bepaald dat de man € 1.200,- per maand aan de vrouw moest betalen als bijdrage in haar levensonderhoud, maar de man stelde dat de vrouw samenwoonde met een ander, wat zou leiden tot beëindiging van de alimentatieplicht. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 13 juli 2017 geoordeeld dat de man zijn alimentatieverplichting kon beëindigen omdat de vrouw samenwoonde met haar nieuwe partner. De vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met zeven grieven, en betwistte de claim van de man dat er sprake was van samenwonen in de zin van artikel 1:160 BW. Het hof heeft de grieven van de vrouw in principaal hoger beroep gegrond verklaard en de bestreden beschikking vernietigd. Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van samenwonen, en dat de vrouw recht had op terugbetaling van de door haar aan de man betaalde alimentatie. De proceskosten werden gedeeltelijk gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg, behalve de getuigenkosten, die voor rekening van de man kwamen.