ECLI:NL:HR:2019:488

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
17/01670
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van belanghebbenden in cassatieberoep tegen verlofverlening

Op 2 april 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/01670. De zaak betreft een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017, waarin verlof werd verleend op basis van artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De belanghebbenden, die niet binnen de wettelijke termijn middelen van cassatie hebben ingediend, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd dat de Hoge Raad de belanghebbenden niet-ontvankelijk zou verklaren, wat ook is gebeurd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbenden niet hebben voldaan aan het voorschrift van artikel 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, waardoor zij niet in hun beroep kunnen worden ontvangen. De beschikking is gegeven door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

2 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/01670 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017, nummer RK 16/861, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, betreffende:
[klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985;
[klager 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986;
[klager 2], geboren [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991;
[klager 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957;
[klager 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988 en
[klager 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de belanghebbenden. Middelen van cassatie zijn namens dezen niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de belanghebbenden niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de belanghebbenden niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie hebben doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de belanghebbenden in het beroep niet kunnen worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de belanghebbenden niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 april 2019.