ECLI:NL:HR:2019:456

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
18/01672
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] VOF tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 maart 2018. Het Gerechtshof had eerder uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en boetebeschikkingen aan belanghebbende waren opgelegd voor de jaren 2011 en 2012, alsook voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013.

De belanghebbende, [X] VOF, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.

Uitspraak

29 maart 2019
Nr. 18/01672
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] VOFte
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 22 maart 2018, nrs. 16/03626 tot en met 16/03628, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/4660 tot en met BRE 15/4662) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2011 en 2012 en de periode 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het HOf beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.