Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
29 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Bloembollen Zijpe B.V. en DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een tussentijdse opzegging van een verzekeringsovereenkomst door de verzekeraar. Bloembollen Zijpe had beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam, die op hun beurt weer voortvloeiden uit vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar de relevante vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waarbij de rechtbank en het hof eerder oordeelden over de opzegging en de bewijsopdracht conform artikel 7:940 lid 3 BW.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door Bloembollen Zijpe in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 RO, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en legt de proceskosten op aan Bloembollen Zijpe, die deze kosten aan DAS moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, en bevestigt de eerdere oordelen van de lagere rechters over de opzegging van de verzekeringsovereenkomst.