ECLI:NL:HR:2019:433

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
18/03596
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens onvoldoende belang

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een poging doodslag waarbij hij met een mes met een lemmet van 14 cm in de richting van de romp en door de arm van het slachtoffer stak. Het Gerechtshof had op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in deze strafzaak, met nummer 20/003287-17. De advocaat van de verdachte, S.P.H. Brinkman, diende een schriftuur in ter ondersteuning van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal en gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 9 april 2019 en werd gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

9 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/03596
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juni 2018, nummer 20/003287-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.P.H. Brinkman, advocaat te Tilburg, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2019.