Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een poging doodslag waarbij hij met een mes met een lemmet van 14 cm in de richting van de romp en door de arm van het slachtoffer stak. Het Gerechtshof had op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in deze strafzaak, met nummer 20/003287-17. De advocaat van de verdachte, S.P.H. Brinkman, diende een schriftuur in ter ondersteuning van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal en gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 9 april 2019 en werd gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.