ECLI:NL:HR:2019:424

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
17/01728
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vervolging en strafmaat in Antilliaanse drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft de verdachte die betrokken was bij het medeplegen van het uitvoeren, vervoeren en aanwezig hebben van 1100 kilo cocaïne in Aruba. De cocaïne was aan boord gebracht van een schip dat onder Hondurese vlag voer en voor anker lag in de territoriale wateren van Aruba. Na de aanhouding van de verdachte door de Kustwacht, die op volle zee aan boord ging, werd de cocaïne in beslag genomen.

De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, onder andere vanwege volkenrechtelijke bezwaren en schending van de soevereine gelijkheid van Honduras. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2019:422) niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van acht jaren naar zeven jaren en zes maanden, omdat de redelijke termijn voor berechting was overschreden.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van een redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straf. De zaak heeft ook implicaties voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de vervolging van verdachten in drugszaken die zich afspelen in de Caribische regio.

Uitspraak

26 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/01728 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 16 januari 2017, nummer H-107/16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de opgelegde straf wegens de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in het heden uitgesproken arrest in de zaak 17/01726 A (ECLI:NL:HR:2019:422) kan het middel niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 maart 2019.