2.5.Het in deze zaak aan de orde zijnde juridisch kader is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 15, 22 en 23. Voor de beoordeling van het middel zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang:
( i) Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- art. 2, tweede en derde lid en onder a:
"2. De Kustwacht is belast met toezichthoudende en opsporingstaken alsmede met dienstverlenende taken, welke in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag worden uitgevoerd.
3. De toezichthoudende en opsporingstaken zijn:
a. algemene politietaken, waaronder operaties ter bestrijding van de handel en smokkel in verdovende middelen."
- art. 3, aanhef en onder c:
"De Kustwacht oefent haar taken uit in de volgende wateren en het luchtruim daarboven:
(...)
c. de aansluitende zone en het overige zeegebied in de Carïbische zee, behoudens het in artikel 11 bepaalde."
- art. 11:
"De bevoegdheden bij deze wet toegekend ten behoeve van de uitoefening van de in artikel 2, derde lid, bedoelde taken kunnen buiten de territoriale zee van de landen van het Koninkrijk worden uitgeoefend voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten."
(ii) Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 1989, 97)
- art. 17, derde en vierde lid aanhef en onder a en c luidt, in de Nederlandse vertaling:
"3. Een Partij die redelijke gronden heeft om te vermoeden dat een vaartuig dat in overeenstemming met het internationale recht de vrijheid van scheepvaart uitoefent en dat de vlag voert of de nationaliteitskentekens toont van een andere Partij, is betrokken bij sluikhandel, kan dit melden aan de vlaggestaat, kan verzoeken om bevestiging van de registratie en kan, indien de nationaliteit wordt bevestigd, de vlaggestaat verzoeken haar te machtigen ten aanzien van dat vaartuig passende maatregelen te nemen.
4. In overeenstemming met het derde lid of in overeenstemming met verdragen die tussen hen van kracht zijn of in overeenstemming met anderszins tussen die Partijen bestaande overeenkomsten of regelingen kan de vlaggestaat de verzoekende Staat machtigen om, onder andere:
a. het vaartuig aan te houden;
(...)
c. indien bewijs van betrokkenheid bij sluikhandel wordt gevonden, passende maatregelen te nemen ten aanzien van het vaartuig, de personen en de lading aan boord."
Aruba en Honduras zijn Partij bij dit Verdrag.
2.6.1.Het middel klaagt allereerst dat voor het optreden van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied (hierna: de Kustwacht) op volle zee aan boord van het onder Hondurese vlag varende schip Oceanic 1 "een volkenrechtelijke basis ontbrak".
2.6.2.In de hiervoor onder 2.4.3 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat geen sprake is van een vormverzuim, op de grond dat het optreden van de Kustwacht volkenrechtelijk toelaatbaar was nu daarvoor toestemming door de Hondurese autoriteiten was verleend. Mede in het licht van de hiervoor onder 2.5 vermelde bepalingen geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is, ook gelet op de inhoud van de onder 2.4.2 weergegeven stukken, evenmin onbegrijpelijk. De klacht faalt.
2.6.3.Het middel klaagt voorts dat de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit in Aruba in strijd is met de door de Hondurese autoriteiten in de Boarding Authorization gestelde voorwaarde dat de verdachte onmiddellijk na aanhouding moest worden uitgeleverd aan Honduras. Deze klacht faalt reeds omdat het kennelijke oordeel van het Hof dat de Boarding Authorization niet een dergelijke voorwaarde bevat berust op een niet-onbegrijpelijke uitleg van de gedingstukken. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
2.6.4.Voor zover het middel ten slotte de klacht bevat dat de soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van Honduras is geschonden door de verdachte in Aruba te vervolgen, kan de klacht niet tot cassatie leiden. De klacht berust immers op de opvatting dat het bestaan van rechtsmacht van Honduras als vlaggenstaat in de weg staat aan de rechtsmacht van Aruba op grond van het territorialiteitsbeginsel en de vervolgingsbevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Die opvatting is in zijn algemeenheid evenwel onjuist.