In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 15 mei 2018, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank Gelderland had zich eerder uitgesproken over de leges die door de gemeente Zaltbommel aan de belanghebbende waren opgelegd.
De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen aangevoerd tegen de uitspraak van het Hof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van repliek. Het College heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de aangevoerde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Ten slotte heeft de Hoge Raad geen reden gezien om de gemeente Zaltbommel te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard.