ECLI:NL:HR:2019:403

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
18/01447
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over legitieme portie en bewijsvermoeden van schenking in erfrechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de verweerders, [verweerder 1] en [verweerster 2]. De zaak betreft een geschil over de legitieme portie in het erfrecht en de vraag of er voldoende bewijs was voor de stelling dat er een schenking had plaatsgevonden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat het hof op 9 januari 2018 uitspraak heeft gedaan in deze kwestie. De advocaat van [eiser], mr. N.C. van Steijn, heeft de zaak toegelicht, terwijl de verweerders niet verschenen zijn. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn klacht tegen een eerdere beslissing van het hof en tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot.

Uitspraak

22 maart 2019
Eerste Kamer
18/01447
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. N.C. van Steijn,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
2. [verweerster 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en verweerders.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/590197/HA ZA 15-630 van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2016 en 9 november 2016;
b. het arrest in de zaak 200.208.277/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 januari 2018.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 9 januari 2018, alsmede tegen de beslissing van het hof ter zitting van12 oktober 2017 dat op 9 januari 2018 uitspraak zal worden gedaan, heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen verweerders is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in zijn klacht tegen de beslissing van het hof ter zitting van 12 oktober 2017 en voor het overige tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerders begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
22 maart 2019.