Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 februari 2018 is gewezen. De verdachte, geboren in 1987, heeft opzettelijk een ontploffing teweeggebracht door brandbare spullen met benzine in zijn huurwoning te overgieten en in brand te steken. Dit leidde tot een situatie waarin gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De gevel van de woning is weggeslagen en nabij geparkeerde auto’s zijn zwaar beschadigd. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vlindermes, wat in strijd is met de Wet Wapens en Munitie.
De Hoge Raad heeft op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat van de verdachte, G. Spong, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen nadere motivering behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.