Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
2 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende het beslag op verschillende goederen, waaronder een flatscreen, geldautomaat, tv, spelcomputer, hoofdtelefoon, horloge en schoenen, die onder de klager zijn gelegd in het kader van een verdenking van witwassen. De klager heeft een klaagschrift ingediend, waarin hij verzoekt om opheffing van het beslag en teruggave van de voorwerpen. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 12 mei 2017 een beschikking gegeven, maar heeft geen beslissing genomen op het klaagschrift met betrekking tot de genoemde voorwerpen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de klager behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken gevolgd, die heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank in haar beschikking geen beslissing heeft gegeven op het verzoek tot opheffing van het beslag, wat in strijd is met de wet. De Hoge Raad vernietigt daarom de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zodat deze de zaak opnieuw kan behandelen op basis van het bestaande klaagschrift.
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2019 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken. De zaak betreft een belangrijke ontwikkeling in het strafrecht, met name in de context van het beslag en de teruggave van goederen die onder verdenking staan van betrokkenheid bij witwassen.