ECLI:NL:HR:2019:378

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
17/00909
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot schoolbezoek en overschrijding redelijke termijn in cassatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte werd verweten dat zij gedurende een periode van bijna vier maanden niet heeft voldaan aan de verplichting om ervoor te zorgen dat haar 16-jarige zoon, die op school is ingeschreven, deze school geregeld bezocht. De Hoge Raad behandelt de klachten van de verdachte, waaronder de stelling dat uit de bewijsstukken niet blijkt dat er een verplichting was voor haar zoon om school te bezoeken, omdat niet duidelijk is wanneer de eerste schooldag heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt geklaagd over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet voldoende zorg heeft betracht voor het schoolbezoek van haar zoon en dat zij onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van geoorloofd ziekteverzuim vanwege ziekte van Pfeiffer.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens wordt ambtshalve beoordeeld dat de Hoge Raad uitspraak doet meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Gezien de opgelegde straf van een voorwaardelijke geldboete van € 400,- met een proeftijd van één jaar, en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan dit oordeel rechtsgevolgen te verbinden.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, en dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

19 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/00909
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2017, nummer 23/001157-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 maart 2019.