In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juli 2018. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Overijssel, die betrekking had op een verzoek van belanghebbende om veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende een klacht had ingediend tegen de uitspraak van het Hof, maar dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de klacht geen rechtsvragen opriep die relevant waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.