ECLI:NL:HR:2019:366

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
18/00329
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 12 december 2017, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank Gelderland had eerder navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan de belanghebbende voor de jaren 2010, 2011 en 2012, alsook een beschikking voor het jaar 2013 op basis van artikel 3.151, lid 4, van de Wet IB 2001.

De belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijft.

Uitspraak

15 maart 2019
Nr. 18/00329
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 12 december 2017, nrs. 17/00510 tot en met 17/00513, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 16/4819, AWB 16/4820, AWB 16/5065 en AWB 16/5067) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2010, 2011 en 2012 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen alsmede een ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2013 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 4, Wet IB 2001.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op
15 maart 2019.