Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
12 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 17 januari 2018 is gewezen. De verdachte, geboren in 1991, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat de vereiste schriftuur niet is ingediend door een raadsman. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 maart 2019 door raadsheer A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier H.J.S. Kea. De beslissing houdt in dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in het beroep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.