ECLI:NL:HR:2019:340

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
18/02544
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de gelijktijdige oplegging van contactverbod en gebiedsverbod in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor bedreiging, belaging en belediging van zijn ex-vriendin. Het Hof had aan de verdachte een contactverbod en een gebiedsverbod opgelegd als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke taakstraf, en daarnaast dezelfde verboden als vrijheidsbeperkende maatregelen. De Hoge Raad diende te beoordelen of het recht het toestaat om gelijktijdig zowel een contactverbod als een gebiedsverbod op te leggen voor dezelfde feiten, zowel als bijzondere voorwaarden als vrijheidsbeperkende maatregelen.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de rechter niet vrijstaat om deze gelijktijdige maatregelen op te leggen geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof gelezen met verbetering van een misslag met betrekking tot de maximale duur van de vervangende hechtenis. Het Hof had bepaald dat de duur van de vervangende hechtenis drie dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van één jaar. Dit is in strijd met artikel 38w, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat de totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bij een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel ten hoogste zes maanden bedraagt. De Hoge Raad heeft de maximale duur van de vervangende hechtenis hersteld naar zes maanden en het beroep verworpen.

Uitspraak

12 maart 2019
Strafkamer
nr. S 18/02544
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 maart 2018, nummer 22/004479-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel richt zich tegen de strafoplegging door het Hof, in het bijzonder tegen het contactverbod ten aanzien van [benadeelde 1] en het gebiedsverbod die niet alleen als maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel) zijn opgelegd maar ook als bijzondere voorwaarde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1: hij op 21 juni 2017 te Capelle aan den IJssel, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2: hij in de periode van 7 december 2016 tot en met 1 juni 2017 te Capelle aan den IJssel, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1] , door
- die [benadeelde 1] (telkens) heel vaak/veel sms- en e-mailberichten te sturen en
- vaak door de straat van die [benadeelde 1] te rijden en (daarbij) diverse voorwerpen (te weten onder meer takken en eieren en fruit) tegen de ramen van die [benadeelde 1] te gooien en (daarbij) in de richting van die [benadeelde 1] te schreeuwen en
- de vader van die [benadeelde 1] (te weten [benadeelde 2] ) heel vaak te bellen en veel sms-berichten te sturen en
- contact op te nemen (via telefoon/sms) met een vriendin van die [benadeelde 1] met het oogmerk die [benadeelde 1] , te dwingen iets te doen en te dulden;
3: hij op 21 juni 2017 te Capelle aan den IJssel opzettelijk [benadeelde 1] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar het woord toe te voegen: kankerwijf."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
(...)
- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is direct of indirect contact te zoeken, te leggen of te hebben met mevr. [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1993, woonachtig aan de [A straat1] te Capelle aan den IJssel, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen het gebied dat wordt omsloten door de [B straat] , [C straat] , [D straat] en [E straat] en [F straat] te Capelle aan den IJssel. Het contactverbod wordt gecontroleerd aan de hand van elektronische controle, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
(...)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat:
- de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden binnen het gebied dat wordt omsloten door de [B straat] , [C straat] , [D straat] en [E straat] en [F straat] te Capelle aan den IJssel. Het locatieverbod wordt gecontroleerd aan de hand van elektronische controle, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal leggen, zoeken of hebben met mevr. [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1993, woonachtig aan de [A straat1] te Capelle aan den IJssel.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 1 jaar. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon beveelt het hof, gelet op artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is."
2.3.
Het middel berust op de opvatting dat het de rechter niet vrijstaat met betrekking tot dezelfde persoon gelijktijdig een contactverbod en een gebiedsverbod op te leggen zowel op de voet van art. 14c Sr (als bijzondere voorwaarde) als op de voet van art. 38v Sr (als vrijheidsbeperkende maatregel). Die opvatting vindt geen steun in het recht op de gronden als vermeld in het heden uitgesproken arrest (17/04531), ECLI:NL:HR:2019:338.
2.4.
Het middel faalt.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

3.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten onder meer veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende maatregel van één jaar. Daarbij heeft het Hof bevolen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan en bepaald dat de duur van deze vervangende hechtenis drie dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van één jaar.
3.2.
Art. 38w, derde lid, Sr houdt in dat de totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bij een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel ten hoogste zes maanden bedraagt. De door het Hof bepaalde maximale duur van de vervangende hechtenis is met dit voorschrift in strijd. De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met verbetering van die misslag.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verstaat dat het Hof de maximale duur van de vervangende hechtenis bij de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel heeft bepaald op zes maanden;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2019.