Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 23 juli 2018, nr. HAA 17/5030, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 15 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 18/03738. Het beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die op 23 juli 2018 was gewezen. De Rechtbank had eerder op 15 januari 2018 een uitspraak gedaan waartegen belanghebbende verzet had aangetekend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.