ECLI:NL:HR:2019:325

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
18/00433
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd aan belanghebbende

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 december 2017. Dit beroep betreft de naheffingsaanslagen in de loonheffingen die aan de belanghebbende, een Luxemburgse vennootschap, zijn opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, en 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de naheffingsaanslagen had bevestigd.

De Hoge Raad heeft het middel van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 8 maart 2019 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Van de Staatssecretaris van Financiën is een griffierecht geheven van € 508.

Uitspraak

8 maart 2019
Nr. 18/00433
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 21 december 2017, nrs. 13/01027 tot en met 13/01029, op het hoger beroep van
[X] S.à R.L.te
[Z], Luxemburg (hierna: belanghebbende) tegen uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 12/4800 tot en met 12/4802) betreffende aan belanghebbende over ee tijdvakken1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffingen.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2019.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 508.