Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 8 juli 2003 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979. De verdachte was betrokken bij een poging tot doodslag in Tilburg in 2001. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Dit betekent dat de verdachte niet door een raadsman is bijgestaan in de procedure bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
Op 5 maart 2019 heeft de Hoge Raad dan ook besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is gewezen door raadsheer A.L.J. van Strien, in bijzijn van waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.