ECLI:NL:HR:2019:296

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
17/05739
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en poging doodslag onder invloed van medicijnen en alcohol met betrekking tot prostituees

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een prostituee en poging tot doodslag van een andere prostituee, gepleegd op 10 december 2015 te Amsterdam. De verdachte verkeerde op het moment van de feiten onder invloed van een combinatie van medicijnen, waaronder citalopram en propranolol, en alcohol. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte door deze combinatie in een kortdurende (manisch) psychotische ontremming verkeerde, maar verwierp het beroep op volledige ontoerekenbaarheid. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de verplichting om de benadeelde partij schriftelijk te informeren over de zitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten onderzoeken of deze mededeling was gedaan, aangezien de benadeelde partij niet was verschenen. De uitspraak van het Hof werd gedeeltelijk vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

5 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/05739
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 oktober 2017, nummer 23/002913-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika) op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging, de beslissing omtrent de schadevergoedingsmaatregel derhalve daaronder begrepen, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat de feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend omdat hij handelde vanuit een (manisch) psychotische ontremming, ten onrechte althans op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1:
hij op 10 december 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met zijn hand en met zijn arm de keel en/of hals van [benadeelde 2] heeft vastgepakt en vervolgens de keel van voornoemde
[benadeelde 2] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden;
2:
hij op 10 december 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn handen de keel en/of hals van [benadeelde 1] heeft vastgepakt en vervolgens de keel van voornoemde [benadeelde 1] met kracht heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden."
3.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het ten laste gelegde hem niet kan worden toegerekend. Bij de verdachte was immers sprake van een (onvrijwillige) gecombineerde intoxicatie van verschillende stoffen, waardoor hij in een kortdurende psychotische toestand is geraakt. Voorts heeft zij aangevoerd dat geen sprake was van culpa in causa nu de verdachte niet had kunnen voorzien wat voor effect zou optreden in geval van het combineren van zijn medicijnen met alcohol. De raadsvrouw baseert zich daarbij in overwegende mate op de rapportages van psychiater R.J. Verkes.
(...)
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte op de avond van het ten laste gelegde de op doktersvoorschrift aan hem voorgeschreven middelen citalopram en propranolol had gebruikt. Citalopram is een antidepressivum dat aan de verdachte vanwege zijn angststoornis was voorgeschreven; propranolol is een middel dat de fysieke uitwerkingen van de angststoornis als blozen, zweten en hartkloppingen vermindert. Daarnaast is vast komen te staan dat de verdachte eerder die avond tien tot twaalf glazen alcohol, waaronder wijn en mix-drankjes, heeft genuttigd. Naar eigen zeggen is hij geen stevige drinker, maar had hij die avond veel te veel gedronken en was het de eerste keer dat hij propranolol in combinatie met alcohol had ingenomen. De verdachte had die avond een diner en had de propranolol ingenomen omdat hij zich meer op zijn gemak wilde voelen. De verdachte heeft verklaard dat hij die avond geen joint had gerookt en dat hij zich na het dansen in Coco's tot aan het ontwaken in de politiecel niets kan herinneren.
Het hof heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 17 februari 2016, opgemaakt door psychiater H.S. Backer. Het hof ontleent aan dit rapport het volgende:
De combinatie van het vertoonde gedrag en de uitspraken van betrokkene wijzen op een ontremming van zowel seksuele als agressieve impulsen. Voor een dergelijke abrupte en explosieve ontremming zou een verband kunnen worden verondersteld met een psychische stoornis en/of met een intoxicatie. De sociale fobie is geen verklaring voor het geheugenverlies en ook niet voor de ontremming. Verder kan gesteld worden dat het gedag van betrokkene, indien bewezen, verregaand inadequaat was en dat dit niet strookt met de persoonlijkheid van betrokkene. Intoxicatie (door een middel of een combinatie van middelen) kan een verklaring zijn, maar geeft maar zeer zeldzaam aanleiding tot vergelijkbaar gedrag. Hoewel betrokkene bekend moet worden verondersteld met de gevolgen van overmatig alcoholgebruik, en in die zin van culpa in causa, zijn er geen aanwijzingen (op grond van zijn eigen anamnese en de verklaringen van [getuige], een vriendin van de betrokkene, en zijn behandelaar) dat hij had kunnen weten dat alcohol (in combinatie met de andere middelen) tot een dergelijk extreem gedrag aanleiding zou kunnen geven.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het aanvullende Pro Justitiarapport van 14 maart 2016, opgemaakt door psychiater-klinisch farmacoloog R.J. Verkes. Aan dit rapport ontleent het hof het volgende:
Er was sprake van een manisch ontremd toestandsbeeld met zeer waarschijnlijk symptomen van een psychose. Dit toestandsbeeld is van doorslaggevende invloed geweest op het agressieve gedrag dat ten laste wordt gelegd. De manisch ontremde toestand is een gevolg van een gecombineerde intoxicatie met de verschillende stoffen. Het mogelijke effect van de propranolol moet hierbij duidelijk worden meegenomen. De propranolol heeft betrokkene genomen op het voorschrift van zijn behandelaar. Men mag er van uit gaan dat het voor betrokkene duidelijk is geweest dat met het daarbij innemen van alcohol in zijn algemeenheid het risico op onverwachte effecten zal toenemen. De effecten die zijn opgetreden betreffen echter zeldzame effecten. Dit geldt ook voor cannabis, maar het is onduidelijk of dat in dit geval relevant is. Ten aanzien van het
manisch-psychotische beeld dat is ontstaan, kan men stellen dat betrokkene deze ernstige complicatie niet had kunnen voorzien. Het gaat om effecten die slechts optreden bij daarvoor gevoelige individuen. Men mag veronderstellen dat het betrokkene niet bekend was dat hij tot die groep behoorde. Het ernstig ontregelde gedrag van betrokkene is dus het meest plausibel te verklaren vanuit een zeer ongelukkig en ook onvoorspelbaar samenkomen van effecten van het gecombineerd innemen van zijn voorgeschreven medicatie en alcohol. Het advies is om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof heeft ook kennis genomen van het aanvullend psychiatrisch onderzoek van 1 juli 2016, opgemaakt door psychiater H.S. Backer. Aan dit rapport ontleent het hof het volgende:
Indien men aanneemt dat betrokkene geïntoxiceerd was door de beschreven middelen en deze intoxicatie aanleiding moet hebben gegeven tot een (manisch) psychotische ontremming met geheugenverlies, dan is dat een te volgen (en dus 'plausibele') conclusie. Daaruit volgt dan ook dat betrokkene die niet had kunnen voorzien en ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Indien de rechtbank strikt uitgaat van het waargenomen en vastgestelde, is het ontbreken van denk- of waarnemingsstoornissen, en van een alcoholspiegel een reden om ook andere verklaringen voor mogelijk te houden. Mede gezien het feit dat een intoxicatie met de beschreven middelen maar zelden aanleiding geeft tot seksueel en agressief (manisch) psychotisch gedrag met geheugenverlies. Dit zou de 'voorzichtige' zienswijze kunnen worden genoemd.
Het hof heeft tot slot kennis genomen van de aanvulling van 7 juli 2016 op het aanvullende Pro Justitiarapport van 14 maart 2016, opgemaakt door de psychiater-klinisch farmacoloog R.J. Verkes. Het hof ontleent aan dit genoemde rapport het volgende:
"Mijn mening over de antwoorden door rapporteur Backer op de aan hem gestelde vragen in zijn rapport is niet veranderd ten opzichte van hetgeen ik daar eerder in mijn rapport d.d. 14 maart 2016 over heb gezegd. Het tenlastegelegde is voortgekomen uit een manisch ontremd toestandsbeeld met zeer waarschijnlijk symptomen van een psychose. Bij het ontstaan van deze psychische ontregeling heeft de interactie tussen het hem voorgeschreven geneesmiddel propranolol en alcohol een doorslaggevende rol gespeeld. Men kan er niet vanuit kan gaan dat betrokkene het risico op deze bijwerking had kunnen voorzien. In de (Nederlandse) bijsluiter van propranolol treft men geen waarschuwing dat de combinatie met alcohol tot een hogere kans op bepaalde bijwerkingen leidt."
Het hof overweegt over de toerekenbaarheid als volgt:
Op grond van het toxicologisch rapport, in samenhang met de door de verdachte en de getuige [getuige] afgelegde verklaringen, is het hof met de deskundigen van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte geïntoxiceerd was door de in het toxicologisch rapport beschreven middelen, te weten citalopram, propranolol, alcohol en cannabis. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat deze intoxicatie, met name de interactie tussen alcohol en propranolol, aanleiding heeft gegeven tot een kortdurende (manisch) psychotische ontremming bij de verdachte die van invloed is geweest op de totstandkoming van diens gewraakte gedragingen. Dat de verdachte zich tevoren niet bewust is geweest van deze (zeldzame) uitwerking van de genoemde combinatie van middelen acht het hof aannemelijk.
Het voorgaande brengt echter naar het oordeel van het hof (anders dan door R.J. Verkes geadviseerd) niet mee dat het bewezenverklaarde de verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat het gebruik van alcohol tot ontremming kan leiden en dat in combinatie met medicatie voorzichtigheid met alcohol geboden is. De verdachte heeft die avond een voor zijn doen aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken en daarnaast citalopram en propranolol genomen. Hoewel het hof ervan uitgaat dat de verdachte niet wist dat de combinatie van alcohol en propranolol tot agressie kan leiden, wist de verdachte wel dat citalopram en propranolol een ontremmende werking hebben. De keuze van de verdachte om middelen met een ontremmende werking 'te stapelen', terwijl hij bovendien niet wist wat de uitwerking van de combinatie van alcohol en propranolol bij hem zou zijn (hij had deze middelen niet eerder in combinatie met elkaar gebruikt), is een bewuste, verkeerde en hem aan te rekenen geweest. In die zin kan de verdachte ten dele verantwoordelijk worden gehouden voor zijn onder invloed van die middelen ontstane gedragingen. Het hof is daarom van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is."
3.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat het gebruik van citalopram, propranolol, alcohol en cannabis aanleiding heeft gegeven tot een kortdurende (manisch) psychotische ontremming bij de verdachte die van invloed is geweest op de totstandkoming van diens gewraakte gedragingen. Voorts heeft het Hof het door de verdediging gedane beroep op volledige ontoerekenbaarheid verworpen, kennelijk op de grond dat die psychotische ontremming aan de verdachte zelf te wijten is geweest. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat het Hof, niet onbegrijpelijk, heeft vastgesteld dat i) de verdachte naar eigen zeggen kort voor het bewezenverklaarde handelen "veel te veel" alcohol had gedronken, ii) hij bewust ervoor heeft gekozen om die alcohol in combinatie met de citalopram en propranolol te gebruiken, en iii) hij wist dat citalopram en propranolol een ontremmende werking hebben.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de benadeelde partij niet voor de terechtzitting van het Hof is opgeroepen teneinde aldaar haar vordering toe te lichten.
4.2.
Ingevolge het tweede lid van art. 413 Sv dient aan de benadeelde partij schriftelijk te worden medegedeeld op welke dag de zaak ter terechtzitting in hoger beroep zal worden behandeld. De strekking van dit wettelijk voorschrift is dat de benadeelde partij in de gelegenheid wordt gesteld de behandeling van haar vordering in hoger beroep bij te wonen, teneinde aldaar haar belangen te kunnen behartigen, bijvoorbeeld door overeenkomstig hetgeen is bepaald in het derde lid van art. 334 Sv, welke bepaling ingevolge
art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing is in hoger beroep, haar vordering mondeling toe te lichten. De rechter dient te onderzoeken of aan eerstgenoemd voorschrift is voldaan. Indien zulks niet het geval is behoort hij - tenzij de benadeelde partij ter terechtzitting is verschenen - het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, opdat genoemde mededeling alsnog aan de benadeelde partij kan worden gedaan (vgl. HR 14 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0822).
4.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de benadeelde partij aldaar niet verschenen. De stukken houden niets in waaruit kan volgen dat de mededeling als bedoeld in art. 413, tweede lid, Sv aan de benadeelde partij is gedaan. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of die mededeling was gedaan. De bestreden uitspraak houdt daaromtrent echter niets in. Het middel is terecht voorgesteld.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de strafoplegging, de beslissing omtrent de schadevergoedingsmaatregel derhalve daaronder begrepen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 maart 2019.