ECLI:NL:HR:1997:ZD0822

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
106.103
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Bleichrodt
  • C. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht inzake zorg voor gevaarlijk dier

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het niet voldoende zorg dragen voor een gevaarlijk dier. De verdachte, geboren in 1956 en wonende te [woonplaats], was eerder door de Kantonrechter te Dordrecht op 27 september 1995 veroordeeld. De Rechtbank vernietigde dit vonnis en legde een geldboete op van 150 gulden, met een subsidiaire straf van drie dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte verplicht om 4000 gulden te betalen aan de benadeelde partij, met een subsidiaire straf van 45 dagen hechtenis.

Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, maar er werden geen middelen van cassatie voorgesteld. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. I.G.M. te Poel, stelde wel een middel van cassatie voor. De Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde tot vernietiging van het vonnis voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging, met verwijzing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet had onderzocht of de benadeelde partij op de juiste wijze was geïnformeerd over de zitting in hoger beroep. Dit gebrek leidde tot de vernietiging van het vonnis, maar alleen voor wat betreft de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

14 oktober 1997
Strafkamer nr. 106.103
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissements- rechtbank te Dordrecht van
10 september 1996 alsmede tegen alle op de terechtzitting van deze Rechtbank gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Dordrecht van 27 september 1995 - de verdachte ter zake van "geen voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier" veroordeeld tot een geldboete van éénhonderdvijftig gulden, subsidiair drie dagen hechtenis. Voorts heeft de Rechtbank aan de verdachte de verplichting opge legd tot betaling aan de Staat van een bedrag van vierduizend gulden ten behoeve van het slachtoffer, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Door of namens deze zijn geen middelen van cassatie voor gesteld.
2.2. Namens de benadeelde partij heeft mr I.G.M. te Poel, daartoe door de benadeelde partij bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis voor wat betreft de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, de schadevergoedingsmaatregel en de straf oplegging met verwij zing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
4. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het namens de benadeelde partij inge diende middel en ambtshalve
4.1. Uit de stukken van het geding blijkt het volgen de: (i) Ter terechtzitting van de Kantonrechter van 27 september 1995 heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd met betrekking tot de door hem tengevolge van het aan de verdachte telastegelegde geleden schade, en wel tot een bedrag van ƒ 8000,-.(ii) Bij vonnis van 27 september 1995 heeft de Kan tonrechter vorenbedoelde vordering toegewezen.(iii) Zowel de verdachte als de Officier van Justitie is in hoger beroep gekomen van het hiervoor onder (ii) bedoelde vonnis.(iv) Ter terechtzitting van de Rechtbank van 10 september 1996 is de benadeelde partij niet verschenen.(v) Bij vonnis van 10 september 1996 heeft de Recht bank de vordering van de benadeelde partij afgewezen en heeft zij aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 4000,- ten behoeve van [benadeelde], bij gebrek aan volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 45 dagen vervangende hechtenis.
4.2. Ingevolge het tweede lid van art. 413 Sv, welke bepaling ingevolge art. 425 van dat wetboek van over eenkomstige toepassing is op het hoger beroep bij de
Rechtbank, dient aan de benadeelde partij schrifte lijk te worden medegedeeld op welke dag de zaak ter terechtzitting in hoger beroep zal worden behandeld.
De strekking van dit wettelijk voorschrift is dat de benadeelde partij in de gelegenheid wordt gesteld de behandeling van haar vordering in hoger beroep bij te wonen, teneinde aldaar haar belangen te kunnen behar tigen, bijvoorbeeld door overeenkomstig hetgeen is bepaald in het derde lid van art. 334 Sv, welke bepa ling ingevolge de art. 425 en 415 Sv van overeenkom stige toepassing is in hoger beroep, haar vordering mondeling toe te lichten. De rechter dient te onder zoeken of aan eerstgenoemd voorschrift is voldaan.
Indien zulks niet het geval is behoort hij - tenzij de benadeelde partij ter terechtzitting is versche- nen - het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, opdat genoemde mededeling alsnog aan de benadeelde partij kan worden gedaan.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit ting in hoger beroep is de benadeelde partij aldaar niet verschenen. De stukken houden niets in waaruit kan volgen dat de mededeling als bedoeld in art. 423, tweede lid, Sv aan de benadeelde partij is ge daan. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen had de Rechtbank ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of die mededeling was gedaan. Het vonnis houdt daaromtrent echter niets in.
Daaruit vloeit voort dat de bestreden uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven.
4.4. De Hoge Raad oordeelt voorts geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
5. Beoordeling van het bestreden arrest naar aan leiding van het door de verdachte ingestelde beroep
De Hoge Raad oordeelt overigens geen grond aan wezig waarop het bestreden vonnis ambtshalve zou behoren te worden vernietigd. Derhalve moet het cas satieberoep worden verworpen.
6. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden vonnis, doch uitslui tend voor wat betreft de beslissing over de vordering van de benadeelde partij, de strafoplegging en de opgelegde maatregel;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt en Corstens, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 14 oktober 1997.