ECLI:NL:HR:2019:287

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
18/01676
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, inclusief een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof werd op 9 maart 2018 gedaan, en het beroepschrift in cassatie werd pas op 24 april 2018 bij de Hoge Raad ingediend. Dit was na de wettelijke termijn van zes weken, die eindigde op 20 april 2018.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 3 mei 2018 in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd of om een verklaring te geven voor de overschrijding van de termijn. Belanghebbende heeft echter niet tijdig gereageerd op deze brief. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de brief van belanghebbende, die op 13 juni 2018 werd ingediend, als te laat moet worden beschouwd en dus buiten beschouwing wordt gelaten.

Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

22 februari 2019
Nr. 18/01676
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 9 maart 2018, nr. BK-17/00502, betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van het Hof heeft op de uitspraak van het Hof aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 9 maart 2018.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 24 april 2018 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 20 april 2018.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 3 mei 2018 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief aan te tonen dat het beroepschrift in cassatie voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, dan wel mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Die termijn eindigde op 31 mei 2018. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruikgemaakt. De op 13 juni 2018 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019.