ECLI:NL:HR:2019:281

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
18/03240
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank op grond van de Algemene Nabestaandenwet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen. Dit heeft geleid tot complicaties bij de betaling van het griffierecht.

De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 15 september 2018 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn is voldaan, heeft de griffier op 18 oktober 2018 een tweede brief gestuurd, waarin de belanghebbende de gelegenheid kreeg om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 15 november 2018, maar de belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. De brief die op 20 november 2018 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. Het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 126 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan de belanghebbende teruggegeven.

Uitspraak

22 februari 2019
Nr. 18/03240
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 5 juli 2018, nr. 16/7680 ANW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van de Algemene nabestaandenwet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 15 september 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 18 oktober 2018, welke brief eveneens per gewone is gezonden aan het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Die termijn eindigde op 15 november 2018. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruik gemaakt. De op 20 november 2018 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 126 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.