Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 5 juli 2018, nr. 16/7680 ANW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van de Algemene nabestaandenwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank op grond van de Algemene Nabestaandenwet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen. Dit heeft geleid tot complicaties bij de betaling van het griffierecht.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 15 september 2018 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn is voldaan, heeft de griffier op 18 oktober 2018 een tweede brief gestuurd, waarin de belanghebbende de gelegenheid kreeg om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 15 november 2018, maar de belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. De brief die op 20 november 2018 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. Het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 126 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan de belanghebbende teruggegeven.