In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 25 mei 2018, met nummer 17/00557. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nummer AWB 15/5724) die betrekking had op een naheffingsaanslag in de loonheffingen, opgelegd aan belanghebbende voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013. Daarnaast waren er beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente aan de orde.
De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook de proceskosten besproken en geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 22 februari 2019 door de vice-president G. de Groot, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.