ECLI:NL:HR:2019:277

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
18/00357
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake naheffingsaanslagen loonheffingen

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 december 2017, betreffende naheffingsaanslagen in de loonheffingen voor de periode 2008 tot en met 2011. De belanghebbende, een B.V., had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Staatssecretaris stelde twee middelen voor in zijn cassatie, waarop de belanghebbende een verweerschrift indiende. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen concludeerde op 31 oktober 2018 tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad heeft op 22 februari 2019 het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De middelen van de Staatssecretaris konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwees naar een eerder arrest in een samenhangende zaak (18/00356) en oordeelde dat de proceskosten voor de Staatssecretaris worden vastgesteld op € 1.728 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door vice-president G. de Groot en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

22 februari 2019
Nr. 18/00357
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof’s-Hertogenboschvan 14 december 2017, nrs. 16/03882 tot en met 16/03885, op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 14/3473 tot en met 14/3476) betreffende de aan belanghebbende over de periode 2008 tot en met 2011 opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 31 oktober 2018 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:1367).
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (zie het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/00356, ECLI:NL:HR:2019:136, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht).

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 18/00356, ECLI:NL:HR:2019:136, met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.456, derhalve € 1.728, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw,
M.A. Fierstra, J. Wortel en L.F. van Kalmthout in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019.
Van de Staatssecretaris wordt een griffierecht geheven van € 508.