Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
8 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 11 januari 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1989, is in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het hof in een strafzaak die betrekking heeft op bedreiging, zoals omschreven in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft middelen van cassatie ingediend, vertegenwoordigd door advocaat J.C. Oudijk uit Venlo. De Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 8 januari 2019 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P. Bakker.