ECLI:NL:HR:2015:132

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13/04420
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake poging tot doodslag met betrekking tot de bewezenverklaring van opzet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag op twee verbalisanten tijdens een achtervolging op 13 maart 2012. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het opzet van de verdachte niet voldoende was gemotiveerd. Het Hof had niet vastgesteld in welke mate een ongeval met dodelijke afloop waarschijnlijk was, wat essentieel is voor de bewezenverklaring van opzet. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen met betrekking tot het tweede feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling, waarbij de Hoge Raad een uitzondering maakte voor de schadevergoedingsmaatregelen die aan de verdachte waren opgelegd voor andere feiten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van de bewezenverklaring en de noodzaak om de kans op een dodelijk ongeval in dergelijke situaties te evalueren.

Uitspraak

27 januari 2015
Strafkamer
nr. S 13/04420
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 september 2013, nummer 20/002486-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde feiten en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring onder 2 wat betreft het (voorwaardelijk) opzet op de dood van de verbalisanten niet naar behoren is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 13 maart 2012 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1], agent van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie, van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid op de A73 heeft gereden en vervolgens meermalen - terwijl links naast dan wel links kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidsignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gezeten waren, reed - de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar links heeft gestuurd in de richting van voornoemde politieauto, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt - voor zover hier van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
"7. Verbalisanten [verbalisant 1] (agent) en [verbalisant 2] (brigadier) hebben op 13 maart 2012 onder meer gerelateerd:
(...)
Innemen postpunt:
Wij begaven ons terstond naar de rijksweg N280 met de kruising van de toe- en afritten van de A73 te Roermond. Aldaar hebben wij statische post gevat op het kruispunt van de autosnelweg A73, en de N280 te Roermond.
Omstreeks 03.25 uur, zagen wij dat een kleine personenauto over de A73, komende uit de richting van Venlo, in onze richting reed. Wij zagen dat deze auto vervolgens over de afrit Roermond-Noord reed en ons tegemoet reed in de richting vanvoornoemde kruising. Toen deze auto de kruising naderde zagen wij dat het een rode personenauto van het merk Nissan en type Micra betrof met het Nederlandse kenteken: [AA-00-AA]. Het betrof de auto die zojuist in Tegelen gezien was bij de inbraak bij de juwelier.
Wij zagen dat er 4 personen in de Nissan zaten;
2 personen voorin en 2 personen op de achterbank. Wij zagen dat de Nissan vanaf de afrit A73 linksaf de N280 opreed en zijn weg daarover vervolgde in de richting van de Duitse grens. Wij reden deze Nissan achterna. Er ontstond een achtervolging waarbij ik, [verbalisant 1], bij voortduring middels de portofoon contact had met de meldkamer. Vervolgens heb ik, [verbalisant 1], de transparant op het dak van de politieauto geactiveerd en werd een stopteken aan de bestuurder van die Nissan gegeven. Wij zagen dat de bestuurder van de Nissan geen gevolg gaf aan het stopteken. Wij zagen dat hij de snelheid van de Nissan begon te verhogen tot circa 120 km/u terwijl de maximum toegestane snelheid aldaar 80 kilometer per uur bedraagt.
Vervolgens heb ik, [verbalisant 1], de optische en geluidssignalen van ons politievoertuig geactiveerd. Wij zagen dat de personenauto zijn snelheid begon te verhogen tot circa 150 km/u. De onderlinge afstand tussen ons en de Nissan bedroeg ongeveer 20 meter.
Omdat de bestuurder geen gevolg bleef geven aan het stopteken probeerde ik,[verbalisant 2], links naast die Nissan te komen. Ik begon de Nissan daarom in te halen. Wij zagen dat de bestuurder van die Nissan naar het midden van beide rijstroken ging rijden en de inhaalpoging probeerde te voorkomen.
Toen wij nagenoeg links op dezelfde hoogte kwamen van de Nissan kon ik, [verbalisant 1], de bestuurder goed zien. Ik keek hem aan en zag dat de bestuurder ook in mijn richting keek. Ik keek hem in zijn gelaat. Hierdoor herkende ik later de verdachte [verdachte] onmiskenbaar terug als de bestuurder van de Nissan.
2e pagina, alinea 4-7 en 8 en 3e pagina, alinea 1
Wij zagen dat de bestuurder verder naar links stuurde. Om een aanrijding met die Nissan te voorkomen remde ik, [verbalisant 2], af en stuurde ik de politieauto recht achter de Nissan. Wij bleven verder rijden over de N280 in de richting van de grensovergang met Duitsland, Maalbroek/Elmpt. Ik, [verbalisant 1], stelde de meldkamer in kennis van de naderende grensoverschrijding. Hierop verkregen wij van de meldkamer toestemming de grens net Duitsland te passeren. Kort hierna ontstond een grensoverschrijdende achtervolging op deze Nissan.
Wij reden over de Bundesautobahn BAB52 vanuit Roermond richting Elmpt/Mönchengladbach. Wij zagen dat de snelheid van de Nissan opliep. De onderlinge afstand bleef ongeveer 50 meter. De snelheid liep op naar 160 kilometer per uur.
(...)
Wij zagen dat de bestuurder van die Nissan ter hoogte van die afslag naar Elmpt naar rechts ging en aanstalte maakte om daar de autobahn te verlaten. Hierop stuurde ik, [verbalisant 2], de politieauto eveneens naar rechts. De bestuurder van de Nissan reed vervolgens een stuk over de afslag doch bedacht zich plotseling en stuurde met een ruk naar links. Hij vervolgde hierop zijn weg over de BAB52. Ik, [verbalisant 2], stuurde eveneens naar links en bleef hierna de Nissan volgen. Enkele honderden meters later, de Nissan reed op dat moment op de rechter rijstrook, verhoogde ik de snelheid van de politieauto en wilde ik links naast die Nissan gaan rijden. Op dat moment reden wij met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur. Op het moment dat onze politieauto de Nissan dicht was genaderd en de voorzijde van onze politieauto nagenoeg bij de achterzijde van de Nissan was, zagen wij dat de Nissan naar links kwam en de onderlinge afstand zeer snel kleiner werd. Kennelijk wilde de bestuurder van de Nissan niet ingehaald worden. Om een zeker lijkende aanrijding te voorkomen moest ik, [verbalisant 2], snel uitwijken naar links en snelheid minderen.
Door deze manoeuvre van de bestuurder van de Nissan bracht hij ons, zichzelf en de andere inzittenden in de Nissan in ernstig gevaar. Door deze manoeuvre voelden wij ons ernstig bedreigd en waren de gevolgen niet te overzien geweest indien beide auto's met elkaar in aanraking zouden zijn gekomen, gelet op de gebezigde snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur.
4e pagina, tweede alinea
Hierop bleven wij de Nissan achtervolgen over de A73 te Roermond in de richting van Venlo. Ik, [verbalisant 2], probeerde op de A73, op het rijbaanvak tussen Swalmen en Belfeld, diverse keren de Nissan links voorbij te rijden. Steeds weer probeerde de bestuurder van de Nissan dit te voorkomen door eveneens naar links te sturen en de doorgang te belemmeren. Steeds weer moest ik uitwijken en snelheid minderen. Aangekomen bij de afslag Belfeld reed de Nissan de afslag op. Wij reden toen richting de bebouwde kom van Tegelen. Hierna reden wij de Galgevenstraat in, een doodlopende weg. Wij zagen twee politieauto's voor ons op de weg stil staan. Voor deze politieauto's stond de Nissan stil. Wij zagen alle inzittenden uit de auto komen en wegrennen, ieder in een andere richting.
8. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een aanvullend proces-verbaal op 22 mei 2012 onder meer als volgt gerelateerd:
Mij werd verzocht bij aanvullend proces-verbaal te relateren over hetgeen voorgevallen was tijdens de achtervolging op 13 maart 2012 op het gedeelte van de A73, tussen Swalmen en Belfeld, zoals verwoord in het eerder opgemaakte proces-verbaal van bevindingen 2012024292-10, pagina 4, 2e alinea.
In de eerste plaats verwijs ik naar het gerelateerde in genoemd proces-verbaal van bevindingen op pagina 2, 4e-7e en 8e alinea alsmede pagina 3, 1e alinea.
Soortgelijke manoeuvres maakte de bestuurder van de Nissan op de A73 op het wegvlak tussen Swalmen en Belfeld. Op dit gedeelte van de A73 probeerde ik tot twee keer toe de Nissan aan de linkerzijde voorbij te rijden. Beide keren reed ik met een snelheid van ongeveer 140 km per uur achter deze Nissan. Beide keren verijdelde de bestuurder van die Nissan mijn inhaalpogingen door opzettelijk naar links te sturen in mijn richting op de momenten dat ik deze Nissan tot op korte afstand was genaderd. De onderlinge afstand tussen het door mij bestuurde dienstvoertuig en die Nissan bedroeg op die momenten slechts enkele meters. Door het naar links sturen van de bestuurder van die Nissan werd de vrije doorgang op de linker weghelft te smal en moest ik de inhaalmanoeuvre staken. De bestuurder van die Nissan verliet bij deze manoeuvres opzettelijk de door hem gevolgde rechter rijstrook. Er waren geen obstakels op zijn rijstrook en/of andere omstandigheden die het voor deze bestuurder noodzakelijk maakten om naar links te sturen. Door afremmen kon ik beide keren voorkomen dat er een aanrijding ontstond tussen het dienstvoertuig en die Nissan. Indien ik dat niet gedaan zou hebben was een aanrijding tussen beide voertuigen het gevolg geweest.
Gelet op de snelheden waarmee op die momenten gereden werd, ongeveer 140 kilometer per uur, bracht die bestuurder mij en mijn collega [verbalisant 1], die naast mij zat, in ernstig gevaar.
9. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op 13 maart 2012 onder meer als volgt gerelateerd:
Op 13 maart 2012 waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], belast met de noodhulp binnen het district Venlo.
Hierop hebben wij de achtervolging ingezet in de richting van de A73.
Tijdens de achtervolging probeerde collega's van Roermond de rode auto links in te halen. Op dat moment zagen wij dat de collega's met hun voertuig links naast de rode auto reden om de auto in te halen.
Vervolgens zagen wij dat de bestuurder van de rode auto zijn voertuig naar links stuurde en kennelijk de auto van Roermond van de weg af probeerde te drukken. Doordat de collega's telkens naar links uitweken is er geen aanrijding ontstaan. Wij zagen dat de auto de Galgenvenstraat in Tegelen insloeg. Wij zagen dat de auto vaart minderde en tegen een hekwerk tot stilstand kwam.(...)"
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat er een ongeluk zou kunnen plaatsvinden dat de dood tot gevolg zou kunnen hebben. De raadsvrouwe heeft in dat verband verwezen naar het Porsche-arrest (LJN ZD0139).
In onderhavig geval heeft verdachte zo blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen geen gevolg gegeven aan de aanwijzingen van de achtervolgende verbalisanten om het voertuig tot stilstand te brengen. Verdachte wilde kennelijk ontkomen aan zijn aanhouding.
Verdachte heeft meerdere malen, rijdende met een zeer hoge snelheid van circa 140 km/u, de door hem bestuurde personenauto naar links gestuurd. Dit terwijl hij wist dat het voertuig van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich met nagenoeg dezelfde snelheid naast hem dan wel kort achter hem bevond. Er waren geen obstakels op de weghelft waar verdachte reed die maakten dat verdachte uit moest wijken naar de linkerweghelft.
Door deze gedragingen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat de bestuurder van de politieauto en diens bijrijder zouden kunnen komen te overlijden. Indien twee auto's met de gegeven snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat een bestuurder en bijrijder komen te overlijden. Hetgeen de raadsvrouwe heeft aangevoerd ten aanzien van onder meer de zwaarte en grootte van de beide auto's, de geoefendheid van de bestuurder en het feit dat een botsing kon worden voorkomen door uit te wijken dan wel af te remmen, doet daar niet aan af.
Het beroep van de verdediging op het Porsche-arrest verwerpt het hof nu het in het genoemde arrest een voor alle betrokkenen levensgevaarlijke verkeersmanoeuvre betrof, terwijl het in het onderhavige geval gaat om doelbewuste, tegen verbalisanten gerichte geweldshandelingen, gericht op het voorkomen van aanhouding.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging."
2.3.
Uit de bewijsvoering kan het in de bewezenverklaring omschreven opzet van de verdachte niet zonder meer worden afgeleid, mede in aanmerking genomen dat het Hof niets heeft vastgesteld waaruit kan volgen dat en in welke mate een ongeval met dodelijk afloop waarschijnlijk was. De bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

De Hoge Raad oordeelt geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
Indien de bestreden uitspraak door de Hoge Raad wat betreft de strafoplegging wordt vernietigd, zijn in die vernietiging in beginsel en tenzij in het arrest anders is vermeld, begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in art. 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel (vgl. HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42). In het onderhavige geval ziet de Hoge Raad aanleiding met het oog op de belangen van de benadeelde partijen een uitzondering te maken voor de met betrekking tot feit 1 en feit 4 opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde feit en de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [betrokkene 1] (feit 1) respectievelijk [A] BV (feit 4);
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter- van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 januari 2015.