Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht."
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
19 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin het klaagschrift van de klager, die wordt verdacht van (gewoonte)heling, gegrond werd verklaard. De Rechtbank had geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat aan de klager een schadevergoedingsmaatregel zou worden opgelegd, en op basis daarvan het beslag op gereedschappen en hulpmiddelen van de klager had opgeheven. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank heeft miskend dat het onderzoek in raadkamer een summier en voorlopig karakter heeft. De Hoge Raad herhaalt dat de rechter in deze fase niet ten gronde mag treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofd- of ontnemingszaak. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank, maar alleen voor zover het betreft de beslissing dat het beklag met betrekking tot het beslag op het gereedschap gegrond is. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.