Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
19 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 24 maart 2017 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992. De verdachte is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof, dat hem heeft veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling, zoals omschreven in artikel 285, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat W.J.J. Lunsingh Tonckens, heeft middelen van cassatie ingediend, die aan het arrest zijn gehecht.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 19 maart 2019 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.