In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een onrechtmatige daad die heeft plaatsgevonden tussen (ex-)partners, waarbij [eiseres] schadevergoeding vorderde. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten, waaronder een vonnis van de rechtbank Overijssel en meerdere arresten van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door [eiseres] zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.600,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat van [verweerder].