Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
12 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1980, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de diefstal van gereedschappen uit bedrijfsbusjes. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie (artikel 140.1 Sr), gewoontewitwassen (artikel 420ter jo. 420bis.1.b Sr) en het voorhanden hebben van een opzettelijk vervalst Litouws rijbewijs (artikel 225.2 Sr). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad volgde dit advies en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan in samenhang met andere zaken, waaronder 17/02436, 17/02458 P, 17/02459, 17/03560 en 17/03567.