ECLI:NL:PHR:2018:1488

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
17/02377
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan criminele organisatie, gewoontewitwassen en opzettelijk vervalst rijbewijs voorhanden hebben in georganiseerd verband

In deze zaak gaat het om de deelneming aan een criminele organisatie, gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een opzettelijk vervalst Litouws rijbewijs. De verdachte is betrokken geweest bij een georganiseerde diefstal van gereedschappen uit bedrijfsbusjes, die vervolgens zijn verkocht. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden sprak de verdachte op 4 mei 2017 vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 398 dagen voor andere feiten, waaronder gewoontewitwassen. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat de uitspraak van het hof innerlijk tegenstrijdig is. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de verdachte niet integraal heeft ontslagen van alle rechtsvervolging, maar enkel voor het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen. De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, omdat het middel berust op een verkeerde lezing van het arrest. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.

Conclusie

Nr. 17/02377
Zitting: 18 december 2018
Mr. F.W. Bleichrodt
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 4 mei 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde, ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde wat betreft het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen en wegens 2. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 3. “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” en 4. “opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 398 dagen, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Verder heeft het hof beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen en een vordering van een benadeelde partij, één en ander zoals nader in het arrest omschreven.
De onderhavige zaak hangt samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (17/02436), [medeverdachte 2] (17/02458 P en 17/02459), [medeverdachte 3] (17/02460) en [medeverdachte 4] (17/03567), waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbevat de klacht dat de uitspraak van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring, de strafbaarheid van de verdachte en de strafoplegging innerlijk tegenstrijdig dan wel onbegrijpelijk is. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat het hof de verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde, maar vervolgens dit feit strafbaar heeft verklaard en heeft gekwalificeerd als gewoontewitwassen en de verdachte ter zake strafbaar heeft verklaard.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezen verklaard dat:
“hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 maart 2012, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, geldbedragen, te weten op
- 17 mei 2011 een bedrag van € 1.000,--, en
- 16 juni 2011 een bedrag van € 2.000,-- en
- 20 juni 2011 een bedrag van € 3.000,-- en
- 28 juni 2011 een bedrag van € 2.500,--, en
- 1 juli 2011 een bedrag van € 300,--, en
- 4 juli 2011 een bedrag van € 1.000,--, en
- 18 juli 2011 een bedrag van € 1.000,--, en
- 25 oktober 2011 een bedrag van € 300,--, en
- 27 oktober 2011 een bedrag van € 1.200,--, en
- 19 januari 2012 een bedrag van € 1 000,--,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf”.
6. Ten aanzien van de strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde houdt het bestreden arrest het volgende in:
“Ontslag van alle rechtsvervolging
Verwerven en voorhanden hebben
Ten aanzien van de onder 3 primair ten laste gelegde geldbedragen zal het hof verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat het enkele verwerven en voorhanden hebben van deze geldbedragen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn, niet valt te kwalificeren als witwassen nu geen sprake is geweest van het verhullen van de illegale herkomst ervan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
(…)
Het onder 3 primair bewezen verklaarde met betrekking tot het omzetten en overdragen van geldbedragen levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
(…)

BESLISSING

Het hof:
(…)
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging voor het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen genoemd onder feit 3 primair.
Verklaart het onder 2, 3 primair (overigens) en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.”
7. Het middel berust op een verkeerde lezing van het arrest en ontbeert daarmee feitelijke grondslag. Anders dan aan het middel ten grondslag is gelegd, heeft het hof de verdachte ten aanzien van het 3 bewezen verklaarde immers niet integraal ontslagen van alle rechtsvervolging, maar slechts wat betreft het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen. Het ontslag van alle rechtsvervolging strekt zich niet uit tot het omzetten en overdragen van geldbedragen. Van innerlijke tegenstrijdigheid is dan ook geen sprake. Het middel berust aldus op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en kan wegens het ontbreken van feitelijke grondslag klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Dat betekent dat de verdachte op de voet van art. 80a RO in zijn beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
8. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG