ECLI:NL:HR:2019:209

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
17/02773
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam inzake zware mishandeling met beroep op noodweer(exces)

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, een visueel gehandicapte man, was op 13 december 2013 betrokken bij een incident op station Zaandam waarbij hij een andere persoon, genaamd [betrokkene 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebracht door deze met een mes in de rechteronderarm te steken. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer of noodweerexces, omdat hij werd lastiggevallen door drie jongens, waaronder de aangever. Het Hof had het beroep op noodweer(exces) verworpen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof ontoereikend was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de noodzaak van nauwkeurige feitelijke vaststellingen bij de beoordeling van een beroep op noodweer. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een gemotiveerde beslissing van de rechter bij een beroep op noodweer en de noodzaak om de feiten zorgvuldig vast te stellen.

Uitspraak

12 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02773
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2017, nummer 23/001696-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw op het bestaande beroep zal worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer(exces).
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 december 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan een persoon genaamd [betrokkene 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze opzettelijk met een mes in de rechteronderarm te snijden, welk zwaar lichamelijk letsel bestond uit een (dwarse) snijverwonding in de rechter onderarm, waarbij pezen en spieren in die arm geheel of gedeeltelijk zijn doorgesneden of gescheurd ten gevolge waarvan die [betrokkene 1] blijvend letsel door (gedeeltelijk) verlies van controle over en/of beweging in zijn rechterduim heeft overgehouden."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces en heeft daarbij het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft een visuele handicap. Op de dag van het incident op 13 december 2013 kwam hij aan op station Zaandam om zijn moeder te bezoeken. Zijn moeder haalde hem gewoonlijk op het perron op, omdat hij door zijn handicap zelf de weg niet kan vinden in Zaandam. De dag van het incident was zijn moeder echter niet aanwezig op het perron. De verdachte raakte daardoor in paniek en bleef op het perron staan om op zijn moeder te wachten. Over hetgeen daarna is voorgevallen hebben verschillende betrokkenen verklaringen afgelegd. De verklaringen van de aangever [betrokkene 1] en de getuige [getuige 1] hierover zijn niet betrouwbaar. De getuige [getuige 2] is onafhankelijk van beide partijen en heeft wel een betrouwbare verklaring afgelegd. Ook de verklaring van de verdachte is op hoofdlijnen betrouwbaar en juist. Uit de verklaringen van [getuige 2] en van de verdachte blijkt dat drie jongens, waaronder de aangever, de verdachte hebben benaderd, hoewel daartoe geen enkele reden was. De jongens bleven de verdachte telkens opzoeken om hem te sarren en te pesten. Op een gegeven moment was de maat voor de verdachte vol en heeft hij, onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, de aanval gekozen. De verdachte had geen andere keuze kunnen maken, omdat vanwege zijn handicap niet van de verdachte verwacht kon worden dat hij wegliep. Gelet daarop komt aan de verdachte een beroep op noodweer dan wel op noodweerexces toe en dient de verdachte te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier het navolgende vast.
De getuige [getuige 2] heeft op 8 oktober 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris onder meer verklaard: "Het leek er op dat de drie jongens die gehandicapte man lastig vielen. De man liep weg van de drie jongens. Even later kwam één van de drie jongens op hem af en ging vervelend tegen hem doen. Hij zat aan zijn arm. Er is toen ook kort geschreeuwd. De gehandicapte man leek het zat te zijn en haalde uit met zijn arm naar die jongen."
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer verklaard:
"Ik weet nog dat ik op het station was en dat ik heb gestoken. Ik rende op het slachtoffer af en toen stak ik hem. Zij wilden een foto van mij maken.
Ik ben heel boos geworden toen ik merkte dat ze een foto van mij hadden gemaakt. Ik ben achter het slachtoffer aan gelopen.
Het klopt dat ik een flits zag. Ik ben op mijn gehoor achter ze aangegaan. Ik denk dat het zo'n tien à twintig passen waren, maar het kunnen er meer zijn geweest. Ik ben bewust op het slachtoffer afgerend en heb hem ook bewust neergestoken. Ik weet niet precies of het degene was die de foto maakte, maar ik weet wel dat het iemand was die erbij was. Het was geen willekeurig persoon."
Bij de politie heeft de verdachte onder meer verklaard: "Zij wilden van mij een foto maken en dat wilde ik niet. Ik zag een flits ofzo. Ik dacht dat het een camera was, omdat ik een flits zag en ik hoorde ze letterlijk zeggen: 'We willen een foto nemen.' Ik zei: 'Ik wil dat niet.' Ik weet niet meer wat zij precies zeiden, maar ik werd heel kwaad. Ik ben achter ze aan gerend en ik heb mijn mes gepakt uit mijn jas."
De aangever [betrokkene 1] heeft verklaard: "Op 13 december 2013 kwam ik samen met twee vrienden op het centraal station Zaandam aan. We zijn naar snackcorner "Smulders" (het hof begrijpt: snackbar Smullers, in het stationsgebied) gelopen. Daar stond een man. Ik hoorde dat de man iets zei. Ik verstond niet wat de man zei. Ik keek naar de man en zag dat hij met zijn rechterhand een mes uit zijn jaszak haalde. Opeens haalde de man met het mes uit. Hij maakte echt een zwaai met zijn arm. Ik voelde dat ik werd geraakt op mijn rechter onderarm."
Naar het oordeel van het hof kan uit vorenstaande verklaringen wellicht worden afgeleid dat de verdachte door jongeren, waaronder de aangever, is lastiggevallen of beschimpt of dat er mogelijk tegen de zin van de verdachte een foto van hem is gemaakt.
Uit geen van de verklaringen kan echter worden afgeleid dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf of een goed van de verdachte. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat van een dergelijke aanranding sprake is geweest. De verdachte heeft dan ook niet uit noodweer of noodweerexces gehandeld. Het hof verwerpt daarom het verweer."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr. Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van de aanranding van een "lijf" indien de bewegingsvrijheid wederrechtelijk wordt beperkt. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)
2.5.
Het Hof heeft overwogen dat uit de verklaringen van de getuige [getuige 2], de verdachte en de aangever [betrokkene 1] niet kan worden afgeleid dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf of een goed van de verdachte. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen de inhoud van de hiervoor onder 2.3 weergegeven verklaring van de getuige [getuige 2] over het lastig vallen en aan de arm zitten van de visueel gehandicapte verdachte. Derhalve is 's Hofs verwerping van het beroep op noodweer(exces) ontoereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 februari 2019.