Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces en heeft daarbij het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft een visuele handicap. Op de dag van het incident op 13 december 2013 kwam hij aan op station Zaandam om zijn moeder te bezoeken. Zijn moeder haalde hem gewoonlijk op het perron op, omdat hij door zijn handicap zelf de weg niet kan vinden in Zaandam. De dag van het incident was zijn moeder echter niet aanwezig op het perron. De verdachte raakte daardoor in paniek en bleef op het perron staan om op zijn moeder te wachten. Over hetgeen daarna is voorgevallen hebben verschillende betrokkenen verklaringen afgelegd. De verklaringen van de aangever [betrokkene 1] en de getuige [getuige 1] hierover zijn niet betrouwbaar. De getuige [getuige 2] is onafhankelijk van beide partijen en heeft wel een betrouwbare verklaring afgelegd. Ook de verklaring van de verdachte is op hoofdlijnen betrouwbaar en juist. Uit de verklaringen van [getuige 2] en van de verdachte blijkt dat drie jongens, waaronder de aangever, de verdachte hebben benaderd, hoewel daartoe geen enkele reden was. De jongens bleven de verdachte telkens opzoeken om hem te sarren en te pesten. Op een gegeven moment was de maat voor de verdachte vol en heeft hij, onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, de aanval gekozen. De verdachte had geen andere keuze kunnen maken, omdat vanwege zijn handicap niet van de verdachte verwacht kon worden dat hij wegliep. Gelet daarop komt aan de verdachte een beroep op noodweer dan wel op noodweerexces toe en dient de verdachte te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier het navolgende vast.
De getuige [getuige 2] heeft op 8 oktober 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris onder meer verklaard: "Het leek er op dat de drie jongens die gehandicapte man lastig vielen. De man liep weg van de drie jongens. Even later kwam één van de drie jongens op hem af en ging vervelend tegen hem doen. Hij zat aan zijn arm. Er is toen ook kort geschreeuwd. De gehandicapte man leek het zat te zijn en haalde uit met zijn arm naar die jongen."
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer verklaard:
"Ik weet nog dat ik op het station was en dat ik heb gestoken. Ik rende op het slachtoffer af en toen stak ik hem. Zij wilden een foto van mij maken.
Ik ben heel boos geworden toen ik merkte dat ze een foto van mij hadden gemaakt. Ik ben achter het slachtoffer aan gelopen.
Het klopt dat ik een flits zag. Ik ben op mijn gehoor achter ze aangegaan. Ik denk dat het zo'n tien à twintig passen waren, maar het kunnen er meer zijn geweest. Ik ben bewust op het slachtoffer afgerend en heb hem ook bewust neergestoken. Ik weet niet precies of het degene was die de foto maakte, maar ik weet wel dat het iemand was die erbij was. Het was geen willekeurig persoon."
Bij de politie heeft de verdachte onder meer verklaard: "Zij wilden van mij een foto maken en dat wilde ik niet. Ik zag een flits ofzo. Ik dacht dat het een camera was, omdat ik een flits zag en ik hoorde ze letterlijk zeggen: 'We willen een foto nemen.' Ik zei: 'Ik wil dat niet.' Ik weet niet meer wat zij precies zeiden, maar ik werd heel kwaad. Ik ben achter ze aan gerend en ik heb mijn mes gepakt uit mijn jas."
De aangever [betrokkene 1] heeft verklaard: "Op 13 december 2013 kwam ik samen met twee vrienden op het centraal station Zaandam aan. We zijn naar snackcorner "Smulders" (het hof begrijpt: snackbar Smullers, in het stationsgebied) gelopen. Daar stond een man. Ik hoorde dat de man iets zei. Ik verstond niet wat de man zei. Ik keek naar de man en zag dat hij met zijn rechterhand een mes uit zijn jaszak haalde. Opeens haalde de man met het mes uit. Hij maakte echt een zwaai met zijn arm. Ik voelde dat ik werd geraakt op mijn rechter onderarm."
Naar het oordeel van het hof kan uit vorenstaande verklaringen wellicht worden afgeleid dat de verdachte door jongeren, waaronder de aangever, is lastiggevallen of beschimpt of dat er mogelijk tegen de zin van de verdachte een foto van hem is gemaakt.
Uit geen van de verklaringen kan echter worden afgeleid dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf of een goed van de verdachte. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat van een dergelijke aanranding sprake is geweest. De verdachte heeft dan ook niet uit noodweer of noodweerexces gehandeld. Het hof verwerpt daarom het verweer."