Uitspraak
gevestigd te Vriezenveen,
1.Het geding
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en Gravene B.V. De zaak betreft een rekening-courantverhouding tussen de vennootschap onder firma (v.o.f.) en de besloten vennootschap (BV). De centrale vraag was of een vennoot aangesproken kan worden tot betaling van een rekening-courantschuld na de beëindiging van de v.o.f. en of er sprake is van verjaring van deze schuld. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest in het incident van 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1115, dat aan deze uitspraak is gehecht.
De advocaat van [eiser] heeft de zaak toegelicht, terwijl de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het middel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. Volgens de Hoge Raad behoeft dit, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Gravene zijn begroot op € 2.707,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.