Uitspraak
wonende te [woonplaats 1],
wonende te [woonplaats 2],
gevestigd te Amsterdam,
2.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.Beslissing
in het incidentele beroep:
20 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaten mr. M. Littooij en mr. M.B.A. Alkema, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de zorgplicht van banken in het kader van rentederivaten en de verjaring van vernietigingsvorderingen. De Coöperatieve Rabobank U.A., als verweerder in cassatie en eiseres in het incidentele cassatieberoep, werd vertegenwoordigd door advocaat mr. F.E. Vermeulen. De Hoge Raad heeft de zaak op 20 december 2019 behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekte tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van eisers niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzingen naar eerdere vonnissen en arresten, waaronder die van de rechtbank Oost-Brabant en het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 RO.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Rabobank zijn begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Tevens werd Rabobank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van eisers, begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.