ECLI:NL:HR:2019:2016

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/03736
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beroep op pauliana en eigendom van een schip in faillissementssituatie

In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad behandelt de vraag of het hof terecht het beroep van Rabobank op de pauliana heeft gehonoreerd. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] heeft in 1991 zijn bedrijf overgedragen aan zijn zoon, die zich borg heeft gesteld voor financieringen van Rabobank. In 2002 kocht de zoon een schip voor € 440.000. Na faillissement van zijn vennootschappen in 2007, heeft Rabobank in 2008 een vordering ingesteld op basis van de borgtocht. In 2008 verkoopt de zoon het schip aan [eiser] voor € 100.000. Rabobank legt in 2009 conservatoir beslag op het schip en verkoopt het in 2014 executoriaal voor € 90.142,50. Rabobank doet vervolgens een beroep op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van de pauliana, omdat de verkoop de verhaalsmogelijkheden van Rabobank zou benadelen. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] af, en het hof bekrachtigt dit vonnis. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte de feitelijke grondslag van Rabobank's beroep op de pauliana heeft aangevuld en vernietigt het arrest van het hof. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/03736
Datum20 december 2019
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: aanvankelijk mr. R.W. Keus, thans mr. J.P. van den Berg,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Rabobank,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/02/298617/HA ZA 15-292 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juli 2016;
b. het arrest in de zaak 200.204.030/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 mei 2018.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen Rabobank is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) [eiser] heeft in 1991 zijn bedrijf, dat was ondergebracht in een besloten vennootschap, overgedragen aan zijn oudste zoon (hierna: de zoon).
  • ii) Rabobank heeft financieringen verstrekt aan het bedrijf, waarvoor de zoon zich borg heeft gesteld.
  • iii) In 2002 heeft de zoon een schip gekocht voor € 440.000,-- exclusief btw.
  • iv) In september en oktober 2007 zijn vennootschappen die behoorden tot het bedrijf van de zoon, failliet verklaard.
  • v) In maart 2008 heeft Rabobank een vordering ingesteld tegen de zoon op grond van de hiervoor onder (ii) bedoelde borgtocht.
  • vi) In een door [eiser] en de zoon opgesteld geschrift, gedateerd 5 december 2008, is vermeld dat de zoon het schip aan [eiser] verkoopt voor € 100.000,--.
  • vii) Op 30 april 2009 heeft Rabobank ten laste van de zoon conservatoir beslag gelegd op het schip.
  • viii) Bij vonnis van 12 maart 2014 is de zoon veroordeeld tot betaling aan Rabobank op grond van de hiervoor genoemde borgtocht. Dat vonnis is onherroepelijk geworden.
  • ix) Rabobank heeft het schip op 16 december 2014 executoriaal verkocht voor € 90.142,50.
  • x) Begin 2015 heeft Rabobank een beroep gedaan op vernietiging van de hiervoor onder (vi) bedoelde koopovereenkomst op grond van art. 3:45 BW (hierna: de pauliana).
2.2.1
[eiser] vordert in dit geding – samengevat en voor zover in cassatie van belang – een verklaring voor recht dat Rabobank jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door het schip executoriaal te verkopen. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij eigenaar is van het schip doordat hij dit van de zoon heeft gekocht voor € 100.000,--.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en heeft daartoe onder meer overwogen dat [eiser] de gestelde eigendomsverkrijging onvoldoende heeft onderbouwd en dat Rabobank tijdig een beroep heeft gedaan op de pauliana, zowel buitengerechtelijk als in de onderhavige procedure.
2.2.2
Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
“3.7. (…) In de kern komen de grieven erop neer dat het schip op het tijdstip van de beslaglegging eigendom was van [eiser] (en dus niet van de zoon) en dat het beroep van Rabobank op de pauliana faalt. (…)
3.8.
Het hof is van oordeel dat de vraag wie eigenaar is geweest van het schip op 30 april 2009 in het midden kan blijven. Indien [eiser] toen eigenaar was van het schip, (…), moet het beroep van Rabobank op de vernietiging van de koopovereenkomst op grond van de pauliana naar het oordeel van het hof worden gehonoreerd.
3.9.
De gestelde koopovereenkomst, in samenhang met de gestelde uitvoering daarvan, komt immers op het volgende neer:
a. De vennootschappen waarin de zoon zijn onderneming dreef zijn in staat van faillissement (eind 2007).
b. Rabobank beroept zich op de borgtocht die de zoon heeft afgegeven (maart 2008).
c. De zoon heeft een waardevol schip dat kennelijk door schuldeisers kan worden getraceerd en aldus voor verhaal door schuldeisers beschikbaar is (2008).
d. De zoon verkoopt dit schip aan zijn vader [eiser] (december 2008). [eiser] is geen schuldenaar van Rabobank.
e. [eiser] betaalt de koopprijs aan de zoon. [eiser] betaalt € 25.000 contant in december 2008 en € 75.000 in mei 2009 door 2 overschrijvingen op een bankrekening in Luxemburg.
f. [eiser] en de zoon wonen niet in Luxemburg en hebben voor zover bekend geen banden met Luxemburg.
g. [eiser] informeert Rabobank pas in december 2014 over de koopprijs en de koopovereenkomst.
h. [eiser] informeert Rabobank pas bij memorie van grieven van 7 februari 2017 over de concrete overschrijvingen (e, hiervoor).
i. Niets is gesteld waaruit volgt dat Rabobank of een andere schuldeiser van de zoon op enigerlei wijze een reële gelegenheid heeft gehad om zich te verhalen op de voornoemde bedragen van € 25.000 contant en € 75.000 banktegoed in Luxemburg.
3.10.
Het effect van deze gang van zaken is dat een waardevol goed dat in 2008 beschikbaar was voor verhaal door schuldeisers uit het vermogen van de zoon is verdwenen. Daarvoor in de plaats is niets gekomen dat beschikbaar was voor verhaal door schuldeisers. [eiser] heeft in het geheel niet uitgelegd dat, hoe en wanneer de koopprijs na de gestelde ontvangst door de zoon (€ 25.000 contant en € 75.000 op een Luxemburgse bankrekening) beschikbaar is geweest voor verhaal door schuldeisers van de zoon. Het lag, tegen de achtergrond van de hiervoor onder 3.9 genoemde punten, op de weg van [eiser] hierover een nadere toelichting te geven ter staving van zijn betwisting van het beroep van Rabobank op de pauliana. [eiser] heeft dat nagelaten.
3.11.
Daarom staat als onvoldoende weersproken vast dat [eiser] en de zoon op het tijdstip van de gestelde koopovereenkomst (december 2008) wisten of behoorden te weten dat Rabobank in haar verhaalsmogelijkheden zou worden benadeeld door de koop van het schip door [eiser].”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel a van het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft beslist dat het beroep van Rabobank op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van de pauliana moet worden gehonoreerd. Volgens het onderdeel is het hof, in strijd met art. 24 Rv, buiten de feitelijke grondslag en de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Het onderdeel voert daartoe onder meer aan dat Rabobank ter onderbouwing van haar beroep op de pauliana niet heeft aangevoerd dat de benadeling erin bestaat dat de betaalde koopprijs niet beschikbaar is geweest voor verhaal door schuldeisers.
3.2.1
Rabobank heeft in eerste aanleg, ter onderbouwing van haar beroep op de pauliana, gesteld dat de benadeling erin bestond dat de koopprijs van € 100.000,-- te laag was, gelet op de waarde van het schip. Blijkens de gedingstukken heeft [eiser] de stellingen van Rabobank ook in deze zin opgevat. De rechtbank heeft (in rov. 4.4) vastgesteld dat de benadeling waarop Rabobank zich beriep, erin bestond dat de koopprijs, gelet op de waarde van het schip, te laag was.
3.2.2
De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat Rabobank als feitelijke grondslag van haar beroep op de pauliana voor het aspect van de benadeling, ook in hoger beroep, niet meer heeft aangevoerd dan dat het schip voor een te lage prijs is verkocht.
Het hof heeft dan ook, door zijn beslissing te baseren op, kort gezegd, de omstandigheid dat de koopprijs door de handelwijze van [eiser] en de zoon niet beschikbaar is geweest voor verhaal door schuldeisers, in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van het beroep van Rabobank op de pauliana aangevuld. [1]
Onderdeel a is dus gegrond. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
3.3
Nu Rabobank de bestreden beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
  • vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2018;
  • verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
  • reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
  • begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 491,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Rabobank op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
20 december 2019.

Voetnoten

1.Zie bijv. HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1357.