ECLI:NL:HR:2019:2014
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van erfgename tegen Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de erfgename van [X], die woonachtig was te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 mei 2019, nummer BK-18/00946, en betrof een hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nummer SGR 18/438). De kwestie had betrekking op een voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsook de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 20 december 2019, en het arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.