ECLI:NL:HR:2019:1997
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 november 2018, waarin het Hof uitspraak deed op het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken, genummerd BRE 15/2394 en BRE 15/2395, navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd aan belanghebbende over de jaren 2006 en 2007, alsook beschikkingen inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op het cassatieberoep met een verweerschrift, en belanghebbende heeft hierop gereageerd met een conclusie van repliek. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 20 december 2019.