ECLI:NL:HR:2019:1996

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
19/00144
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 november 2018, waarin het Hof de eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant had bevestigd. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de jaren 2006, 2007 en 2009, alsook de beschikkingen inzake heffingsrente, opgelegd aan de belanghebbende.

Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen rechtsvragen waren die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden, zoals vereist door artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, en werd openbaar uitgesproken op 20 december 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00144
Datum20 december 2019
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 november 2018, nrs. 17/00442 tot en met 17/00444, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/4730, BRE 15/4731 en BRE 17/199) betreffende de aan belanghebbende over tijdvakken in de jaren 2006, 2007 en 2009 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019.