Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft passieve ambtelijke omkoping door een Statenlid van Sint Maarten, die giften heeft aangenomen ten behoeve van vergunningsaanvragen voor een bordeel, in strijd met artikel 379.1 van het Wetboek van de Nederlandse Antillen (oud). De verdachte, geboren in 1965, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van het Hof, dat op 13 december 2017 werd uitgesproken.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. De eerste klacht betrof de verwerping door het Hof van het beroep op parlementaire onschendbaarheid, welke volgens de verdachte op onjuiste en ontoereikende gronden was afgewezen. De tweede klacht stelde dat uit het dossier niet zou blijken dat de verdachte zijn plicht had verzaakt door een ongeoorloofde ambtsgedraging. De derde klacht betrof de beslissing van het Hof over de inbeslagname van een pistool en munitie, die volgens de verdachte in strijd zou zijn met artikel 397 van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee het vonnis van het Hof in stand blijft.