Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die werd vertegenwoordigd door advocaat M.E. van der Werf uit Amsterdam. De zaak betreft het niet doen van belastingaangifte door een rechtspersoon, wat in strijd is met artikel 49.1.a van de Algemene landsverordening Landsbelastingen. De verdachte had verweer gevoerd tegen de verwerping van een n-o verklaring door het Openbaar Ministerie, maar de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof in stand bleef.