ECLI:NL:HR:2019:1963

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
18/00511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over skimmen en betaalpasfraude met betrekking tot bankpasgegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2018. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij een grootschalige vorm van skimmen en betaalpasfraude. Hierbij werden bankpasgegevens van klanten afgetapt door gemanipuleerde e.dentifiers in bankshops te plaatsen, wat leidde tot de vervaardiging van valse betaalpassen. Met deze valse betaalpassen is in totaal meer dan € 1 miljoen contant opgenomen. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de vordering van de bank, waarbij het Hof ten onrechte het verzuim heeft hersteld dat de vordering niet op de voorgeschreven wijze was ondertekend door twee bevoegde personen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep van de verdachte niet kon leiden tot cassatie, maar dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk, naar drie jaren en elf maanden, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00511
Datum17 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2018, nummer 22/005810-11, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en elf maanden, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2019.