ECLI:NL:HR:2019:1950

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
18/03741
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onzorgvuldig handelen van voormalig werkgever bij verstrekking van negatieve informatie aan nieuwe werkgever

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] in cassatie ging tegen Van Lanschot N.V. De zaak betreft de vraag of de voormalig werkgever, een bank, onzorgvuldig heeft gehandeld door op verzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) negatieve informatie over de werknemer aan de nieuwe werkgever te verstrekken. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant en arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Van Lanschot zijn begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/03741
Datum13 december 2019
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna: [eiser],
advocaat: mr. P.A. Fruytier,
tegen
VAN LANSCHOT N.V., voorheen F. van Lanschot Bankiers N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna: Van Lanschot,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
De vonnissen in de zaak C/01/256805/HA ZA 12-1084 van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2013, 13 november 2013, 26 november 2014 en 29 juli 2015;
De arresten in de zaak 200.176.621/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 januari 2017 en 3 juli 2018.
[eiser] heeft tegen beide arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld. Van Lanschot heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] mede door mr. R.R. Oudijk en voor Van Lanschot mede door mr. G.J. Harryvan.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Lanschot begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.E. du Perron als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
13 december 2019.