In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] Beheer B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking heeft op een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012. De Hoge Raad heeft op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de bevoegdheid van de Inspecteur om een navorderingsaanslag op te leggen aan de orde is. De zaak is ontstaan na een ambtshalve teruggaaf van dividendbelasting van € 19.500.000, die frauduleus was opgemaakt door belastingambtenaar [G]. De Hoge Raad oordeelt dat de beschikking die aan deze teruggaaf ten grondslag ligt, ongeldig is en niet kan dienen als basis voor de navorderingsaanslag. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad concludeert dat de Inspecteur niet bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, omdat de beschikking die aan de teruggaaf ten grondslag ligt, als non-existent moet worden beschouwd. Dit betekent dat de navordering op basis van artikel 16, lid 2, van de AWR niet mogelijk is. De uitspraak van het Hof, die stelde dat de beschikking ongeldig was, wordt door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond, maar het beroep van de Staatssecretaris van Financiën gegrond, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor verdere beoordeling van andere gronden die door belanghebbende zijn aangevoerd.